Het is dinsdag 27 oktober rond de klok van 2 uur in de nacht als ik bruut wakker word van geluid. Ik probeer mij te oriënteren op wat ik hoor. En dan weet ik het. Iemand staat te bonken op de voordeur en ik hoor een sirene. Ik spring het bed uit en loop naar de voorkant van de woonkamer omdat ik daar het geluid vandaan hoor komen. Ik verwacht een paar rotjochies die op het schoolplein staan te schreeuwen en vuurwerk afsteken. Maar als ik uit het raam naar beneden kijk zie ik dat onze auto die voor het huis geparkeerd staat in brand staat.
“Kut,” roep ik. “De auto staat in brand”. Ik ren naar de slaapkamer van Mette die zich aan de kant van de brandende auto bevindt, gooi de deur open en roep hard: “Mette, eruit!”. Van schrik tuimelt ze bijna van de steile trap af die naar haar bed in de nok van het dak leidt. Ondertussen schiet ik wat kleren aan en ren naar beneden naar de schuur. Daar steek ik mijn blote voeten in een paar klompen en trek de stekker van de hybride auto uit het stopcontact. Als de brand door kortsluiting is ontstaan, kan het nu niet erger worden, denk ik nog. Ik sleep een fiets opzij om de brandhaspel te pakken maar realiseer me dat het onverstandig is om via de schuurdeur naar buiten te gaan. Daar staat immers die brandende auto. Dan hoor ik weer gebonk op de deur en hoor buurvrouw Marieke schreeuwen.
Ik doe de voordeur open en roep terug dat ik haar gehoord heb en dat wij wakker zijn. Ik kijk naar buiten naar de brandende auto en zie dan opeens dat ook de andere auto aan de overkant van de straat in brand staat. “Godverdomme, ook die andere staat in de fik”, roep ik tegen Sorrel en Ties die inmiddels achter mij staan.
Snel ren ik naar de andere ruimte waar ook een brandhaspel hangt en wil daar de deur open doen maar de sleutel zit er niet in. “Waar is die sleutel nu weer?”, snauw ik naar Sorrel. Ik heb hem voordat wij op vakantie gingen uit het slot getrokken en de sleutel ligt op de tafel achter me. Terwijl ik de deur open trek rollen Sorrel en Ties de haspel uit en ik ga naar buiten. “Doe die kraan open”, geef ik als commando naar Ties. Dan komt er water. Ik loop meteen naar de hybride Volvo en zet de straal breed op de auto en op de schuurdeur. Ik hou afstand omdat ik bang ben voor elektrocutie en ik wil de houten schuurdeur koelen voordat die misschien ook in brand vliegt. Buurman Casper loopt om mij heen maar gaat op een veilige afstand staan. Dan staat opeens de brandweerauto naast me. Sander, Maarten en Jan-Piet stappen uit. Kevin komt ook aangelopen.
Sander en Jan-Piet pakken hun materiaal en nemen het blussen van mij over. Ik pak mijn slang en loop naar de andere auto die even verderop staat. Die brandt iets minder heftig maar aan de zijkant onder de wielkast komen de vlammen toch al flink hoog. Ik blus eerst de motorkap en bij de voorruit en ga dan op gepaste afstand aan de zijkant verder. Ik ben bang dat er een benzine explosie komt, hoewel de tank aan de achterzijde van de auto zit. Zo sta ik een paar minuten te blussen totdat er alleen nog wat kleine vlammen oplichten. Mijn zelfredzaamheid wordt later in de pers genoemd als ‘blussen met een tuinslang’. Inmiddels heeft één van de brandweermannen het werk van mij overgenomen en laat ik mijn brandslang liggen.
Op straat zie ik dat een aantal buren ook wakker zijn geworden. Vooral de alarm sirenes van beide auto’s zullen de aandacht hebben getrokken. Maar nu zijn die verbrand en zullen het niet meer doen. Een politie agent trekt de aandacht en stelt mij wat vragen. “Zijn die auto’s van u?”. Ik leg hem uit wat ik heb gezien. Ook een cameraman staat opeens naast me en wil mij wat vragen. De agent adviseert mij om niet met die man in gesprek te gaan. “Hij wil alleen maar sensatieverhalen en legt je gauw iets in de mond”. Er ontstaat direct al een discussie tussen die twee dus ik ga een paar stappen verderop staan en sta even te praten met buurman Casper. “Monique hoorde een knal en één van de kinderen rook een smerige rooklucht. Toen ze het ontdekte heeft ze meteen 112 gebeld”.
De cameraman staat nu weer naast mij en begint me wat vragen te stellen. Ik vertel hem dat ik daar nu geen zin in heb en dat hij morgen maar terug moet komen. “Maar wat vind jij er nu van?” vraagt de cameraman me nog een keer. “Wat denk jij zelf dat dit is?” antwoord ik. “Kortsluiting? Spontane zelfontbranding van twee auto’s die 30 meter van elkaar af zijn geparkeerd? Je kunt toch zelf wel zien dat dit moedwillig is aangestoken?, het lijkt wel een aanslag”, reageer ik geïrriteerd. Gelukkig komt de agent al snel weer naast me staan en neemt het gesprek over. De toon tussen die twee wordt steeds onvriendelijker.
Voorzichtig begint het tot mij door te dringen wat er aan de hand is. Deze auto’s zijn niet door kortsluiting of spontane zelfontbranding gaan fikken. Hier is wat gebeurd. Hier heeft iemand de auto’s in de hens gestoken. Iets verderop zie ik een andere buurman. “Ceskin, jij hebt toch camera’s?” vraag ik hem. “Vind je het goed als ik die agenten even op je af stuur om te kijken of zij iets op de beelden kunnen zien?”. “Natuurlijk”, antwoordt hij mij. “Dit is toch belachelijk? Dit kan toch niet?”. Ik regel een afspraak tussen één van de agenten en hem. Ook vertel ik dat er nog een familie verderop in het dorp is die camera’s aan de gevel heeft hangen.
Bij het huis van Ceskin zie ik ook een onbekend iemand staan. Een jongen nog, ik schat niet ouder dan 18 jaar. Vreemd eigenlijk, je kent iedereen in het dorp. Wat moet hij hier? Het zal wel zo’n sensatiezoeker zijn die is gealarmeerd, net als die cameraman. Of misschien is het een logee van Ceskin, die zijn er wel vaker. De politie agent komt weer naar mij toe. Hij heeft met zijn collega’s gesproken. Die zullen als het licht wordt een onderzoek instellen. De auto’s mogen niet verplaatst worden en moeten zo blijven staan.
Het is voorbij drie uur als de brandweer de slangen wil opruimen. Het vuur van beide auto’s is gedoofd. Maar die hybride auto rookt nog erg en ik maak mij zorgen omdat de accu’s achterin de auto nog niet zijn veiliggesteld. Ik deel mijn zorg met Jan-Piet. Samen met Maarten probeert hij de auto open te krijgen. De deuren en de achterklep krijgen we op geen enkele manier open. Dus de ontgrendeling van de motorkap is onbereikbaar. Ze wrikken de verbrande motorkap open en zetten weer de waterstraal erop. Ik probeer ondertussen iemand van Volvo te bellen om er achter te komen wat we aan die accu’s moeten doen. De Volvo alarmcentrale vertelt me dat er al iemand onderweg is. Het autoalarm heeft hen automatisch op de hoogte gebracht.
Na enige tijd komt er inderdaad een auto aangereden. Hij is van de ANWB. Samen met de brandweer overleggen we de situatie. Het is duidelijk dat niemand goed weet hoe te handelen met elektrische auto’s. De ANWB man bladert wat in het verbrande instructieboekje en vindt zelf dat het eigenlijk wel goed is. De auto rookt niet meer. Het gevaar is geweken. De brandweermannen ruimen de laatste spullen op en ook op straat is het inmiddels weer stil. Het is vier uur en iedereen wil weer naar bed. “We heffen de vergadering op!”, roep ik nog met enig sarcasme.
Als we allemaal weer binnen zijn hoor ik dat Sorrel met de kinderen naar Marieke is gegaan want het was buiten te spannend en koud. Nu moet Mette huilen want ze vindt het erg en eng. We knuffelen even wat binnen totdat de grootste onrust is verdwenen. “Ga jij dan maar bij mamma in bed, dan slaap ik wel in jouw bed”. Ties gaat naar zijn eigen kamer. Ik kijk nog een laatste keer uit het raam en zie Sander al in zijn auto stappen op weg naar zijn werk. Hij heeft een korte nachtrust gehad met deze brandweer actie. Hij steekt z’n duim omhoog als teken dat alles onder controle is en rijdt weg naar zijn werk. Ik klim het bed van Mette in en doe mijn ogen dicht om wat te slapen. Ik zie alleen maar blauwe flitsen voor mijn ogen. Het is onrustig. En dan gaat de telefoon. Het is verdomme half 5, wie belt er nu op dit tijdstip?. “Hallo, je spreekt met ….. van NPO1 Goedemorgen Nederland, wij zouden u straks om 7 uur graag in onze uitzending hebben”. Als door de bliksem getroffen antwoord ik “Bel na 7 uur nog maar eens, ik heb nu geen zin”. Ik zet de telefoon op stil en doe mijn ogen dicht. Maar die blauwe flitsen en de onrust blijft. Ik voel mij aangeslagen.